Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 11 oktober 2022
ECLI:NL:RBNNE:2022:5319
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 april 2014 bij werkgeefster in dienst getreden. Op 14 april 2020 kregen werknemer en zijn collega de opdracht om acht markiezen aan de gevel van een boerderij te bevestigen. Bij het handmatig verplaatsen van een van de markiezen heeft werknemer een hevige pijnscheut in zijn linkerarm ervaren. Werknemer heeft zijn werkzaamheden direct gestaakt, zich ziek gemeld en is dezelfde dag naar de huisarts gegaan. Hij is doorverwezen naar het ziekenhuis alwaar een bicepspeesruptuur is gediagnosticeerd. In verband daarmee heeft werknemer op 22 april 2020 een operatie ondergaan. Bij schrijven van zijn gemachtigde van 21 augustus 2020 heeft werknemer werkgeefster aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat hem op 14 april 2020 is overkomen. Werkgeefster heeft de aansprakelijkheidstelling doorgezonden aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea. Bij brief van 1 oktober 2020 hebben werkgeefster en haar verzekeraar iedere aansprakelijkheid voor door werknemer als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade afgewezen. Het dienstverband tussen werkgeefster en werknemer is beëindigd. Vanaf januari 2022 is werknemer elders in dienst getreden (thans voor onbepaalde tijd). In opdracht van (de verzekeraar van) werkgeefster heeft een toedrachtsonderzoeker namens Interpolis Bedrijven onderzoek gedaan naar de oorzaak van het bedrijfsongeval. Werknemer verzoekt in deze deelgeschilprocedure te bepalen dat werkgeefster aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval op 14 april 2020.
Oordeel
Als niet gemotiveerd weersproken staat vast dat de functie van monteur in dienst van werkgeefster met zich brengt dat zonwerend materiaal naar de plaats van montage moet worden gebracht en veelal op hoogte moet worden gemonteerd. Bij de uitoefening van die functie vinden daarom regelmatig tilwerkzaamheden plaats. Of en in hoeverre risico’s omtrent deze tilwerkzaamheden via een RI&E in kaart zijn gebracht kan in deze procedure niet worden vastgesteld omdat (de verzekeraar van) werkgeefster heeft nagelaten de (beweerdelijk) in 2001 opgestelde en sindsdien bijgehouden RI&E in het geding te brengen en ook overigens niet is toegelicht welke bevindingen daaruit zijn voortgekomen en welke (eventuele) preventieve maatregelen ter beperking van risico’s zijn getroffen. In ieder geval oordeelt de kantonrechter dat van werkgeefster mocht worden verwacht dat zij gelet op de aard en de wijze van het uitvoeren van de werkzaamheden werknemer – hoewel ervaren en gecertificeerd – had moeten instrueren over de wijze waarop de markiezen moesten worden verplaatst: bijvoorbeeld door deze gezamenlijk te tillen ofwel door daarbij gebruik te maken van mechanische hulpmiddelen. Door die instructies na te laten en de wijze van verplaatsing ter beoordeling aan werknemer en zijn collega over te laten, heeft werkgeefster – zo oordeelt de kantonrechter – onvoldoende invulling gegeven aan de ingevolge artikel 7:658 BW op haar als werkgeefster rustende zorgplicht.