Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 24 juni 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:6847
Feiten
Gedaagde is van 2004 tot 1 april 2025 vrijwel onafgebroken in dienst geweest bij Ahrend Nederland B.V. (hierna: Ahrend) als productmanager. Laatstelijk was gedaagde werkzaam in de productgroep Seating. In de arbeidsovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen. Gedaagde is per 1 april 2025 bij 706 Online B.V. (hierna: 706) in dienst getreden als categorymanager, waarbij hij verantwoordelijk werd voor de productgroep Seating. Ahrend heeft gedaagde er meerdere keren op gewezen dat hij niet bij 706 in dienst kon treden. Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen. Ahrend vordert in deze zaak dat de kantonrechter gedaagde veroordeelt tot onmiddelijke staking van zijn werkzaamheden voor 706, tezamen met een aantal aanpalende vorderingen. Ahrend voert aan een rechtsgeldig concurrentiebeding overeen te zijn gekomen, dat gedaagde heeft overtreden. Ook voert Ahrend aan dat 706 onrechtmatig handelt jegens gedaagde nu zij hem faciliteert in het overtreden van zijn concurrentiebeding.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Gelet op de aard van de vorderingen is de spoedeisendheid al gegeven. Uit de tekst van het beding volgt ondubbelzinnig dat het gedaagde is verboden om op enige wijze werkzaam te zijn in of voor een zaak gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van Ahrend. De verboden werkzaamheden zijn daarmee ruim geformuleerd en, anders dan gedaagde bepleit, niet beperkt tot het vervullen van de functie van productmanager bij die andere zaak. Het beding begint weliswaar met de zinsnede 'Het is de medewerker in de functie van productmanager verboden (...)', maar dat slaat terug op de functie die gedaagde ten tijde van het aangaan van het beding bij Ahrend vervulde (en aan welke functie de in het beding opgenomen motivering voor het concurrentiebeding is gekoppeld). Zou de vermelding van die functie wel bedoeld zijn zoals gedaagde en 706 bepleiten, dan zou de zinsnede op enige wijze zinledig zijn. De gemachtigde van gedaagde en 706 heeft nog aangevoerd dat het onderdeel op enige wijze betrekking heeft op de vorm waarin de arbeid wordt verricht (op basis van een dienstverband of als zzp'er) en niet op de aard van de werkzaamheden. Die uitleg is echter niet aannemelijk, omdat in het beding ook staat dat het om (verboden) werkzaamheden al dan niet in dienstverband gaat. Daarmee is al ondervangen dat het verbod geldt voor alle juridische vormen van arbeid. Ook wanneer de door gedaagde en 706 bepleite uitleg van het concurrentiebeding wel zou worden gevolgd, valt de overstap naar het oordeel van de kantonrechter onder de reikwijdte van het beding. Ahrend heeft namelijk voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden in beide functies vergelijkbaar zijn. Gelet op het voorgaande is het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat de overstap van gedaagde naar 706 onder de reikwijdte van het concurrentiebeding valt, waardoor sprake is van een overtreding van dat beding. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat gedaagde niet onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding en dat de belangenafweging in het voordeel van Ahrend uitvalt. Daarbij is meegewogen dat gedaagde er zelf voor heeft gekozen zijn arbeidsovereenkomst met Ahrend op te zeggen om bij 706 in dienst te treden, terwijl hij daarvoor al was gewaarschuwd dat Ahrend hem aan het beding zou houden. De vordering van gedaagde tot schorsing van het beding wordt afgewezen. De vordering tot betaling van reeds verbeurde boetes wordt afgewezen, Ahrend heeft onvoldoende feiten en omstandigheden uitgevoerd die maken dat de vordering in kort geding dient te worden toegewezen. Gedaagde en 706 worden in de proceskosten veroordeeld.