Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 22 mei 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:3276
Feiten
Werknemer is sinds 2015 in dienst van een Poolse onderneming en werd vanaf 2016 als metaalbewerker tewerkgesteld bij verweerder, een bedrijf in algemene metaalbewerking. Op 21 juni 2017 raakte werknemer gewond bij een arbeidsongeval toen hij een vastzittend werkstuk probeerde los te krijgen door er een zware stalen schijf op te leggen met behulp van een hefmagneet. Terwijl hij op de rand van twee lege containers stond voor beter zicht, liet de last los en viel tegen de container, waardoor werknemer ten val kwam en zijn duim zodanig verwondde dat amputatie noodzakelijk was. De Inspectie SZW concludeerde later dat het gebruikte arbeidsmiddel niet conform zijn bestemming was ingezet. Werknemer stelde verweerder in 2021 en later opnieuw aansprakelijk voor de schade die hij stelt te hebben geleden, waaronder verlies aan verdienvermogen, medische kosten, huishoudelijke hulp en smartengeld. Hij verzoekt de kantonrechter om voor recht te verklaren dat verweerder aansprakelijk is ex artikel 7:658 lid 4 BW, en vordert een voorschot van € 25.000 alsmede vergoeding van de kosten van het deelgeschil, begroot op € 20.693,43. Volgens werknemer heeft verweerder zijn zorgplicht geschonden door gebrekkige instructies te geven, ondeugdelijk materiaal ter beschikking te stellen en risicovolle werkwijzen stilzwijgend toe te staan. Verweerder betwist zowel de hoedanigheid van materiële werkgever als de aansprakelijkheid, en stelt dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarbij verwijst hij naar voorlichting, toezicht, een RI&E en door werknemer gevolgde veiligheidsopleidingen. Hij wijt het ongeval aan bewust roekeloos handelen van werknemer, die als ervaren voorman instructies zou hebben genegeerd. Verweerder voert ook verweer tegen de hoogte van het gevorderde voorschot en de proceskosten.
Oordeel
Werknemer stelt schade te hebben geleden tijdens de uitvoering van metaalbewerkingswerkzaamheden in opdracht van verweerder, zonder dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter stelt vast dat deze werkzaamheden tot de bedrijfsactiviteiten van verweerder behoren en dat werknemer daarin feitelijk onder diens gezag en verantwoordelijkheid heeft gewerkt. Daarmee is de norm van artikel 7:658 lid 4 BW van toepassing. Op grond van deze bepaling rust op verweerder een zorgplicht vergelijkbaar met die van een formele werkgever. Hij moet aantonen dat hij aan die zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer. Het verweer dat werknemer opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld, wordt onvoldoende gemotiveerd geacht en faalt. Voor bewuste roekeloosheid is vereist dat werknemer zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn handelen ten tijde van het ongeval; daarvan is niet gebleken. Voorts heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Hoewel hij stelt te beschikken over een RI&E, een Huishoudelijk Reglement, en dat werknemer deelnam aan toolboxmeetings en relevante opleidingen heeft gevolgd, zijn deze maatregelen onvoldoende concreet, algemeen van aard en wordt het toezicht onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De RI&E bevat geen specifieke instructies over risicovolle werkzaamheden, en het Huishoudelijk Reglement is te algemeen geformuleerd. Ook blijkt uit de verklaringen van collega’s niet dat daadwerkelijk en adequaat toezicht is gehouden op de naleving van veiligheidsvoorschriften, noch dat werknemer is gewaarschuwd of tegengehouden in zijn handelen voorafgaand aan het ongeval. Gelet op de risicovolle aard van de werkzaamheden – waarbij werd gewerkt met hoge temperaturen, zware platen en hefmagneten – mocht van verweerder worden verwacht dat hij stringente instructies gaf en actief toezicht hield. Nu dat niet is gebeurd, concludeert de kantonrechter dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden en aansprakelijk is voor de schade van werknemer. Ten aanzien van het verzochte voorschot op schadevergoeding overweegt de kantonrechter dat de exacte omvang van de schade nog niet is vast te stellen, maar dat het verlies van een duim onmiskenbaar immateriële en materiële schade impliceert. Een voorschot van € 13.000 aan smartengeld en € 5.000 aan materiële schadevergoeding wordt redelijk geacht.