Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 mei 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:2938
Werknemer is als CEO op staande voet ontslagen. Hij verzoekt de rechtbank onder meer om vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling. De rechtbank wijst de verzoeken af. Er was een voldoende dringende reden voor het ontslag.

Feiten 

Mentha Capital is via een bv, waarin zij grootaandeelhouder is, indirect aandeelhouder van verweerder geweest. Begin 2022 is werknemer in beeld gekomen als beoogd CEO van verweerder. Aanvankelijk heeft hij voorgesteld om zijn werkzaamheden op zzp-basis via zijn persoonlijke holding te verrichten, maar Mentha heeft aangegeven de voorkeur te geven aan een arbeidsovereenkomst. Na verdere afstemming hebben partijen op 8 maart 2022 een arbeidsovereenkomst gesloten met een ingangsdatum van 1 juni 2022. Werknemer is in loondienst getreden als CEO, tegen een brutomaandsalaris van € 19.290,12.

In de maanden juni en juli 2022 is er echter geen salaris uitbetaald. Volgens werknemer is er sprake geweest van verwarring over de precieze inrichting van zijn beloning en de administratieve uitvoering daarvan. In overleg met de CFO van verweerder heeft werknemer daarom besloten om vanaf augustus 2022 zijn werkzaamheden te factureren via zijn persoonlijke holding. Deze werkwijze is niet vooraf afgestemd met Mentha Capital.

Gedurende 2023 en 2024 is de verhouding tussen werknemer en Mentha Capital verslechterd. Uiteindelijk heeft Mentha in september 2024 laten weten het vertrouwen in werknemer te hebben verloren. Op 2 oktober 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden waarin werknemer mondeling op staande voet is ontslagen. Dit ontslag is op 5 oktober schriftelijk bevestigd en op 24 oktober formeel bekrachtigd door de bv. Werknemer heeft zich tegen het ontslag verzet en gesteld dat dit onterecht is geweest.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer is niet-ontvankelijk in zijn beroep op de nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslagbesluit op grond van artikel 2:14 en 2:15 BW. De rechtbank overweegt dat een dergelijk beroep via een dagvaardingsprocedure moet worden ingesteld, en dat werknemer bovendien de moedermaatschappij niet in deze procedure heeft betrokken. Omdat hij zich bewust heeft gericht tot de vennootschap in een arbeidsrechtelijke verzoekschriftprocedure is een zogenoemde spoorwissel hier niet op zijn plaats.

Ten aanzien van het ontslag op staande voet is sprake geweest van een dringende reden. Werknemer heeft op eigen initiatief de structuur van zijn beloning gewijzigd van salaris naar een managementfee via zijn werk-bv, zonder dit met Mentha, de grootaandeelhouder en zijn directe onderhandelingspartner bij indiensttreding, te overleggen. Dit gedrag is ernstig verwijtbaar, zeker gezien zijn functie als CEO. Dat hij alleen met de CFO overleg heeft gehad volstaat niet, temeer omdat Mentha eerder expliciet een managementovereenkomst had afgewezen. Ook op latere momenten heeft de werknemer nagelaten dit met Mentha af te stemmen, ondanks duidelijke gelegenheden daartoe.

Daarnaast is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven. Mentha heeft op 24 september 2024 vastgesteld dat er geen loonstroken van werknemer beschikbaar waren en dit heeft geleid tot nader onderzoek. Kort daarna is werknemer op 2 oktober 2024 in een gesprek geconfronteerd met de feiten en heeft hij het ontslag op staande voet aangezegd gekregen. Dit is schriftelijk bevestigd en later bekrachtigd door de moedermaatschappij. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze handelwijze, hoewel enigszins rommelig, voldoende zorgvuldig is geweest en dat de termijn tussen ontdekking en ontslag als onverwijld moet worden beschouwd.

Op grond van het bovenstaande wordt het verzoek van werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling afgewezen. Omdat dit verzoek wordt afgewezen, heeft werknemer geen belang meer bij de door hem gevraagde verklaring voor recht, zodat ook dit verzoek wordt.