Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 19 mei 2025
ECLI:NL:RBZWB:2025:3029
Feiten
Ericsson is een Nederlandse dochtervennootschap van een internationaal telecombedrijf, met circa 700 werknemers. In 2012 sluit Ericsson met de ondernemingsraad (OR) een ondernemingsovereenkomst ex artikel 32 lid 2 WOR, waarin onder meer instemmingsrechten aan de OR worden toegekend ten aanzien van de jaarlijkse salarisverhoging (ASR) en andere primaire arbeidsvoorwaarden. De ASR wordt doorgaans afgestemd op de loonontwikkeling in de ICK-cao, die als referentie dient sinds het vervallen van de ondernemings-cao in 2011. Tot en met 2022 wordt de ASR met instemming van de OR vastgesteld. In dat jaar wijkt Ericsson eenzijdig af van de cao-afspraak (ICK-cao: 2,9%, Ericsson: 3,1%) zonder instemming te vragen, waarop de OR niet ingrijpt. In 2023 stelt de OR een ASR van 11% voor (ICK-cao: 6%), waarna Ericsson op 23 mei zonder instemming een verhoging van 7% aankondigt. De OR verklaart dit besluit op 23 juni nietig, maar berust op 30 juni alsnog in het besluit. Op 23 februari 2023 kondigt Ericsson tijdens een overlegvergadering aan de ondernemingsovereenkomst te willen opzeggen; dit voornemen wordt op 22 mei herhaald. De OR verzoekt op 16 juni tot intrekking, maar op 22 juni bevestigt Ericsson de opzegging, met als reden dat zij geen overleg meer wenst over de ASR. De OR verzoekt de kantonrechter om te oordelen dat de opzegging ongeldig is en dat Ericsson gehouden blijft aan de ondernemingsovereenkomst, met name waar het instemmingsplichtige onderwerpen betreft. Ericsson stelt primair dat de OR niet-ontvankelijk is, en vordert subsidiair afwijzing van de verzoeken.
Oordeel
De kantonrechter stelt voorop dat de ondernemingsovereenkomst tussen Ericsson en de OR is gesloten voor onbepaalde tijd en een opzeggingsregeling bevat die onder meer vereist dat voorafgaand aan opzegging overleg plaatsvindt over zowel het voornemen tot opzegging als de omgang met lopende instemmingsverzoeken. De kantonrechter acht op basis van de overgelegde stukken aannemelijk dat er aan dit vereiste van voorafgaand overleg is voldaan, nu tijdens meerdere overlegvergaderingen is gesproken over de voorgenomen opzegging. Weliswaar heeft Ericsson verzuimd de OR om instemming te vragen voor de jaarlijkse salarisverhoging (ASR) over 2023, maar dat doet niet af aan het feit dat inhoudelijk overleg over de ASR heeft plaatsgevonden. Toch leidt dit niet tot de conclusie dat de opzegging rechtsgeldig is. De kantonrechter beoordeelt de rechtsgeldigheid van de opzegging mede aan de hand van de maatstaf van redelijkheid en billijkheid, zoals nader ingevuld in de jurisprudentie van het gerechtshof Den Haag. Daarbij speelt een centrale rol of sprake is van zwaarwichtige omstandigheden die opzegging rechtvaardigen. Ericsson stelt dat een impasse over de ASR daartoe noopte, maar de kantonrechter acht die impasse mede veroorzaakt door wederzijds onbegrip en wijst erop dat Ericsson ook andere, minder verstrekkende wegen had kunnen bewandelen – zoals het verzoeken van vervangende toestemming bij de kantonrechter op grond van artikel 27 lid 4 WOR of een beroep op artikel 36 lid 2 WOR. De kantonrechter onderkent dat in de ondernemingsovereenkomst aan de OR instemmingsrecht is verleend over een primaire arbeidsvoorwaarde, wat een uitzondering vormt op de gebruikelijke taakverdeling tussen sociale partners en ondernemingsraad. Tegen die achtergrond acht de kantonrechter het geoorloofd dat de OR, mede ter uitvoering van zijn rol als volwaardig gesprekspartner, eigen voorstellen doet en de achterban consulteert. Ook het feit dat de OR voor 2023 een ASR voorstelt van 11%, los van de 6% in de ICK-cao, acht de kantonrechter niet zonder meer in strijd met de ondernemingsovereenkomst, zolang de relatie met de ICK-cao maar in acht wordt genomen. Wel is duidelijk dat deze opstelling het overleg heeft bemoeilijkt. Niettemin concludeert de kantonrechter dat de door Ericsson aangevoerde redenen onvoldoende zijn om eenzijdig tot opzegging van de ondernemingsovereenkomst over te gaan. Ericsson had eerst gebruik moeten maken van de contractueel en wettelijk geboden mechanismen om het overleg vlot te trekken. Door daaraan voorbij te gaan en rechtstreeks opzegging in te zetten handelt Ericsson in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De opzegging heeft derhalve niet het beoogde rechtsgevolg gehad. De kantonrechter bepaalt dat de ondernemingsovereenkomst nog steeds van kracht is en dat Ericsson gehouden is deze na te leven, in het bijzonder door bij voorgenomen besluiten over de toekenning van de jaarlijkse salarisverhoging instemming van de OR te vragen.