Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 2 juni 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1699
Feiten
X exploiteert een eenmanszaak die zich bezighoudt met het ontwikkelen, produceren en leveren van innovatieve producten ter bevordering van duurzaam leven. X heeft op 13 september 2016 een payrollovereenkomst gesloten met Please Personeel B.V. (hierna: Please), om aan personeel te komen. Op basis van die overeenkomst zou Please werknemers ter beschikking stellen aan X. Zo zijn een new business developer, een marketing manager en een projectmanager communicatie en personeelszaken ter beschikking gesteld. In eerste aanleg heeft Please betaling van diverse facturen gevorderd. De kantonrechter heeft deze vorderingen na een bewijsopdracht en getuigenverhoren geheel toegewezen. Hiertegen heeft X hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Allereerst stelt X dat de factuur voor de marketing manager niet klopt, omdat geen sprake is geweest van terbeschikkingstelling van deze marketing manager aan X om onder zijn toezicht en leiding werkzaamheden te verrichten, zoals volgens de payrollovereenkomst het geval zou moeten zijn. De payrollovereenkomst is pas op 13 oktober 2016 tot stand gekomen en de marketing manager heeft de arbeidsovereenkomst pas op 23 november 2016 digitaal getekend. Verder ontkent X dat hij deze uren heeft geaccordeerd. Het hof oordeelt dat uit een brief van Please volgt dat de startdatum van de werkzaamheden van de marketing manager bij X 6 oktober 2016 is. Deze datum staat ook vermeld in de (concept)arbeidsovereenkomst van Please met de marketing manager. De kantonrechter had al vastgesteld dat X toen niet tegen de ingangsdatum van 6 oktober 2016 heeft geprotesteerd, hetgeen niet door X bestreden is. X heeft daarom niet (voldoende) betwist dat de marketing manager daadwerkelijk met ingang van 6 oktober 2016 werkzaamheden voor hem heeft verricht. De enkele niet onderbouwde stelling van X dat geen sprake is geweest van het krachtens de payrollovereenkomst onder zijn toezicht en leiding verrichten van werkzaamheden door de marketing manager, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van de new business developer stelt X dat deze medewerker buiten medeweten van X zijn eigen uren heeft geaccordeerd. Het hof oordeelt echter dat X zich niet met succes kan beroepen op de stelling dat hij de inlogcodes niet heeft ontvangen. Verder deelt het hof het oordeel van de kantonrechter omtrent de bewijswaardering van de diverse verklaringen. Ook is het feit dat de payrollovereenkomst tussen X en Please nog niet getekend was op 5 september 2016 niet van (doorslaggevende) betekenis voor het bewijs dat de new business developer nog geen werkzaamheden voor X zou hebben verricht. Kennelijk waren er redenen waarom die overeenkomst nog niet eerder werd getekend. Tot slot houdt de payrollovereenkomst naar het oordeel van het hof niet in dat de werkzaamheden door de new business developer in het bijzijn van de opdrachtgever (X) moeten worden verricht. In artikel 1.1 van de payrollovereenkomst wordt voor de terbeschikkingstelling van de medewerkers aan de opdrachtgever ter uitvoering van werkzaamheden verwezen naar artikel 7:690 BW, waarin de definitie van de uitzendovereenkomst staat vermeld. Laatstgenoemd artikel houdt niet in dat de werkzaamheden in het bijzijn van de derde/opdrachtgever moeten worden verricht. Hetgeen X heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof komt derhalve tot de conclusie dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd en veroordeelt X tot het betalen van een bedrag van € 11.285,77 aan facturen ten behoeve van Please.