Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Rechtbank Gelderland, 14 maart 2017

werkgeefster/werkneemster

Tekst artikel 7:686a lid 4 onderdeel a BW wijst erop dat de bevoegdheid vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, hetgeen betekent dat de termijn begint te lopen na – en dus niet op – die dag. Geen toestemming UWV. Niet aannemelijk dat vernietiging opzegging zou hebben geleid tot een loonaanspraak: geen billijke vergoeding.

Feiten

Werkneemster is sinds 8 januari 2007 in dienst als onderwijsassistente. Op 14 juli 2014 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Met ingang van 11 juli 2016 is werkneemster een WIA-uitkering toegekend. De arbeidsovereenkomst is bij brief van 30 juni 2016, zonder toestemming van het UWV, opgezegd per 1 oktober 2016. De transitievergoeding is betaald. Werkneemster verzoekt ex artikel 7:681 BW om toekenning van een billijke vergoeding van € 15.000. Zij voert aan dat de vereiste toestemming voor opzegging van het UWV ontbreekt en dat werkgeefster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door tekort te schieten in haar re-integratieverplichtingen. Werkgeefster voert verweer. Primair is zij van mening dat werkneemster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, nu dit op 1 december 2016, en daarmee te laat, is ingediend.

Oordeel

Ontvankelijkheid

De tekst van artikel 7:686a lid 4 onderdeel a BW wijst erop dat de bevoegdheid vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter betekent dat de termijn begint te lopen na – en dus niet op – die dag. De overeenkomst is opgezegd per 1 oktober 2016, zodat twee maanden later, 1 december 2016 nog binnen genoemde termijn van twee maanden valt. Het verzoek is derhalve tijdig ingediend en werkneemster is hierin ontvankelijk.

Billijke vergoeding

Toekenning van een billijke vergoeding moet in een geval als dit worden gezien als alternatief voor de rechtsgevolgen die zouden zijn ingetreden als op verzoek van werkneemster de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd zou zijn. Dit betekent dat de billijke vergoeding dus vooral moet worden gerelateerd aan de financiële tegenwaarde die herstel van de arbeidsovereenkomst voor werkneemster zou hebben gehad. In dit geval is die waarde in beginsel echter nihil, omdat werkneemster na twee jaar ziekte geen recht meer op loon had. Van belang is dat werkgeefster uitdrukkelijk aan werkneemster de mogelijkheid heeft geboden alsnog toestemming voor opzegging aan het UWV te vragen, doch werkneemster heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verwacht mag worden dat het UWV de gevraagde ontslagvergunning zou weigeren. Dat werkgeefster niet op de juiste wijze invulling heeft gegeven aan haar re-integratieverplichtingen is niet aannemelijk gemaakt. Niet aannemelijk is dat vernietiging van de opzegging zou hebben geleid tot een loonaanspraak van werkneemster, zodat er geen aanleiding is haar op dat punt te compenseren en haar een billijke vergoeding toe te kennen. Het verzoek van werkneemster wordt afgewezen.

  • Instantie: Rechtbank Gelderland
  • Datum uitspraak: 14-03-2017
  • Roepnaam: werkgeefster/werkneemster
  • Zaaknummer: 5554485 \ HA VERZ 16-178 \ \ 456
  • Nummer: AR-2017-0712