Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Lentis Maatschappelijke Onderneming/werknemer
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 4 april 2017
ECLI:NL:RBNNE:2017:1905

Stichting Lentis Maatschappelijke Onderneming/werknemer

Verzoek tot ontbinding arbeidsovereenkomst verpleegkundige (e-grond) toegewezen, nadat werknemer een bewoner de rug van een andere bewoner heeft laten wassen en hiervan geluidsopnames heeft gemaakt.

Feiten

De werknemer is op 1 februari 2001 in dienst getreden bij de werkgever. De werkgever biedt geestelijke gezondheidszorg aan mensen die bekend zijn met psychiatrische dan wel psychische problematiek en die al dan niet opname nodig hebben. De problematiek van de bewoners van de woonvorm is psychiatrisch dusdanig complex dat ze (nog) in een beschermde woonvorm verblijven.

De werknemer was de persoonlijk begeleider van een mannelijke bewoner. In juni 2016 heeft zij deze bewoner voorgesteld om de rug te wassen van een andere vrouwelijke bewoner, met wie hij al enige tijd een relatie heeft. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke bewoner hebben met dit voorstel ingestemd, waarna de mannelijke bewoner de rug van de vrouwelijke bewoner heeft gewassen.

Van het gesprek dat beiden tijdens het wassen hadden heeft de werknemer zonder toestemming en medeweten van de bewoners geluidsopnamen gemaakt. Deze geluidsopnamen heeft zij aan meerdere collega’s laten horen. Nadat de werkgever op 12 september 2016 op de hoogte raakte van hetgeen was voorgevallen, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. De directie heeft aangegeven een nader onderzoek te willen instellen en op 13 september 2016 is de werknemer op non-actief gesteld. Op 29 december 2016 heeft de werkgever de werknemer meegedeeld dat zij de kantonrechter zal verzoeken om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW jo. artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW.

Oordeel

Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de werkgever in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op. Met de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer onprofessioneel heeft gehandeld door voor te stellen dat de mannelijke bewoner de rug van de vrouwelijke bewoner zou wassen, temeer omdat zij dit – zoals ter zitting is gebleken – heeft gedaan zonder daarover eerst te overleggen met de persoonlijk begeleider van de vrouwelijke bewoner. De werknemer had zich kunnen en moeten realiseren dat de bewoners, gelet op de ongelijkwaardige verhouding tussen haar en die bewoners, moeite zouden kunnen hebben met het geven van een eerlijk antwoord op deze vraag. Daar komt bij dat de mannelijke bewoner, zoals de werknemer ter zitting heeft verklaard, vóórdat zij zijn persoonlijk begeleider werd, zeer afwijzend stond tegenover douchen. Tegen die achtergrond had de werknemer zich terughoudender moeten opstellen. Vervolgens heeft de werknemer zonder toestemming en medeweten van de bewoners een geluidsopname gemaakt van het gesprek dat zij hadden terwijl de mannelijke bewoner de rug van de vrouwelijke bewoner waste. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter de privacy van die bewoners, die op dat vlak al zoveel hebben moeten inleveren, dusdanig geschonden dat sprake is van slecht werknemerschap. Niet in geschil is dat de mannelijke bewoner naar aanleiding van deze geluidsopname het vertrouwen in de hulpverlening is verloren en dagelijks (weer) moeite heeft met douchen. Dat is een ontwikkeling die de werknemer te verwijten valt en die de kantonrechter zwaar laat wegen bij zijn oordeel. De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn nog mogelijk is. De conclusie is dat de werknemer zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van de werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden het dienstverband met haar te laten voortduren. De kantonrechter zal het verzoek van de werkgever daarom toewijzen en de arbeidsovereenkomst ontbinden met ingang van 1 juli 2017. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. De werknemer heeft onweersproken gesteld dat de transitievergoeding bij ontbinding per 1 juli 2017 € 22.486,10 bruto bedraagt. De werkgever zal daarom worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.