Rechtspraak
werkgever/werknemerRechtbank Amsterdam, 28 april 2016
werkgever/werknemer
Werkneemster houdt momenteel de helft van de aandelen van werkgever. Werkneemster was tevens statutair directeur van werkgever. Werkgever oefent een trustbedrijf uit. Op 10 december 2007 zijn X en Y aangetreden als statutair bestuurder van werkgever. Werkneemster bleef verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur. De Ondernemingskamer (hierna: OK) heeft een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij werkgever. Werkneemster heeft zich op 15 december 2015 ziek gemeld. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) heeft verschillende toezichtbezoeken gebracht aan werkgever. Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden, primair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 2:241 BW is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van het onderhavige ontbindingsverzoek. Werkneemster voert aan dat Y op 29 februari 2016 niet heeft besloten tot het indienen van een ontbindingsverzoek, zodat het bestuur van werkgever daartoe niet bevoegd was en is. Dit verweer wordt verworpen. Ook indien het ontbindingsverzoek een daaraan ten grondslag liggend besluit van de aandeelhouders van werkgever zou missen en dat gemis externe werking zou hebben, heeft Y dat gebrek geheeld door zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onvoorwaardelijk achter het ontbindingsverzoek te scharen. In onderhavige zaak geldt het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW jo. artikel 7:671b lid 6 aanhef en onderdeel a BW staat die omstandigheid echter niet in de weg aan inwilliging van het ontbindingsverzoek, omdat dit verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek wordt vooropgesteld dat de vennootschappelijke verhoudingen binnen werkgever door de beschikkingen van de OK drastisch zijn gewijzigd. Dat geldt zeker ook voor de beschikking van 19 november 2015. X en Y vervullen sedertdien een doorslaggevende rol binnen werkgever. De overige bestuurders, onder wie werkneemster, vervullen sedertdien bij werkgever een rol meer op de achtergrond. De tijdelijkheid van de door de OK getroffen maatregelen doet daaraan niet af. De toezichtbezoeken van DNB, haar brief van 18 januari 2016, de in die brief vermelde quick scan en de brief van 29 januari 2016 hebben de verhoudingen tussen werkneemster en werkgever op scherp gezet. De door de OK benoemde onderzoeker had reeds de staf gebroken over de door werkneemster gebezigde term ‘dagelijks bestuur’. Tegen die achtergrond zou een van meet af aan volledig open houding van werkneemster naar haar medebestuurders over de toezichtbezoeken van DNB voor de hand hebben gelegen. Wat daarvan zij, de brief van DNB schept extra duidelijkheid. Hieruit blijkt dat de voorlopige bevindingen van DNB raken aan het wezen van werkgever en daarmee aan haar voortbestaan en perspectieven. Het bestuur van werkgever moet met dit alles eendrachtig, vertrouwend op elkaar en voortvarend aan de slag. Dat het DNB, zoals werkneemster aanvoert, eerst en vooral te doen was om haar vervanging tijdens haar ziekte, kan in de brief redelijkerwijs niet worden gelezen. Ongetwijfeld zou werkneemster binnen de mogelijkheden die haar ziekte haar laat, met haar kennis en ervaring een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het overleven van werkgever. De uiteindelijk beslissingen liggen echter bij werkgever. Werkneemster maakt er geen geheim van dat zij daarmee, en met een aantal concrete beslissingen van werkgever, moeite heeft. Werkneemster beklaagt zich er ook over dat bepaalde stukken niet ter beoordeling aan haar zijn voorgelegd en dat zij in bepaalde besluiten niet vooraf is gekend. Die standpunten zijn na alle jaren van werkneemster bij werkgever misschien begrijpelijk, maar niet bevorderlijk voor de continuïteit van werkgever. Werkneemster maakt niet duidelijk dat en hoe er desondanks modellen denkbaar zijn waarin haar specifieke kennis en ervaring binnen op vruchtbare wijze kan worden gecombineerd met de uiteindelijke zeggenschap van werkgever. Op grond van het voorgaande is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgt toewijzing van het ontbindingsverzoek.