Rechtspraak
werkgever/Sociaal Fonds Taxi
(Vervolg op AR 2015-0957.) Bij brief van 29 maart 2012 deelt SFT aan werkgever mee dat zij verzocht had voor alle werknemers de inhouding en opgave van pensioengegevens na te lopen en zo nodig te corrigeren. Zij heeft alleen enkele stukken betreffende werknemer Y ontvangen en kondigt aan dat zij op basis van artikel 9 van het Reglement een forfaitaire schadevergoeding aan zal zeggen indien zij niet binnen twee weken de ontbrekende stukken ontvangt (nota’s en details over doorgevoerde pensioenmutaties en -berekeningen, loonspecificaties en bewijzen van terugbetaling van te veel ingehouden pensioenpremie). Na wat moeizame correspondentie, wordt het onderzoek in april 2012 voorlopig afgerond. In juli heropent SFT het onderzoek, nadat opnieuw onregelmatigheden zijn gebleken. SFT heeft gevorderd dat werkgever wordt veroordeeld tot naleving van de CAO Taxivervoer en meer precies tot overlegging van de stukken die zijn genoemd in de onder 3.14 bedoelde brief van 30 juli 2012, alsmede tot betaling van € 161.856 forfaitaire schadevergoeding (berekend over de periode van 29 augustus 2012 tot 21 november 2012), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 april 2013 en met buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat werkgever er niet op mocht vertrouwen dat met het afgeven van de afsluitende verklaring op 25 april 2012 het lopende onderzoek was afgerond. De kantonrechter matigde de al door SFT beperkte forfaitaire schadevergoeding tot € 80.000. Bij tussenarrest is onder meer de vordering van werkgever verworpen dat SFT geen forfaitaire boete mag opleggen. De vraag die nog niet is beantwoord is of de boete gematigd kan worden tot nihil (of 50%).
Het hof oordeelt als volgt. In dit verband is van belang dat ter comparitie is gebleken dat werkgever tot en met 2013 via De Vier Gewesten was aangesloten bij KNV, een van de cao-partijen, en aldus gebonden was aan de cao. In randnummer 6.13 van het tussenarrest heeft het hof, na weergave van het door de Hoge Raad gegeven toetsingskader voor matiging van boetes, overwogen dat er in dit geval reden was voor matiging (gevorderd was € 161.856, nog te vermeerderen met wettelijke rente). Een van de omstandigheden die het hof daarbij van belang achtte was dat werkgever niet door lidmaatschap van een cao-partij, maar door algemeenverbindendverklaring van de cao aan het boetebeding gebonden was. Die omstandigheid blijkt niet juist en zal daarmee bij de afweging van het hof geen contragewicht meer in de schaal leggen. Dat werkgever wel lid was van een cao-partij heeft vervolgens ook consequenties voor hetgeen het hof heeft overwogen onder randnummer 6.11 van het tussenarrest. SFT mag in dit geval ook krachtens delegatie opkomen voor de in artikel 15 Wet CAO bedoelde schade door schending van de cao, bedoeld onder a in die overweging. Het hof oordeelt dat in casu niet kan worden gesproken van een werkgever die bewust de zaken probeert te ontlopen en op oneigenlijke wijze probeert te concurreren op loonniveau. Dat werkgever haar administratie, ook na eerdere soortgelijke problemen, niet zodanig heeft ingericht dat de verlangde en controleerbare informatie snel voorhanden zou zijn, komt voor haar risico. Dit rechtvaardigt ook dat de boete aanmerkelijk hoger mag liggen dan de optelsom van de kosten van onderzoek en de immateriële schade, waarover het hof zich al heeft uitgelaten. Het gaat er immers ook om dat er een voldoende prikkel moet zijn tot nakoming van de verplichtingen en dat op het niet tijdig gebruik maken van de mogelijkheid fouten te herstellen een boete staat die afschrikwekkende werking heeft. Het hof houdt er echter ook rekening mee dat de activiteiten van werkgever, mede als gevolg van het niet afgesloten onderzoek van SFT, inmiddels zodanig zijn gekrompen dat haar personeelsbestand is gedaald van 100 man naar 30 (15 fte). Een en ander afwegend is het hof van oordeel dat de kantonrechter de gevorderde boete terecht heeft gematigd tot € 80.000. De daartegen gerichte grieven van beide partijen falen.