Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/curcator in faillissement Restaurant Partycentrum Eemland B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 14 oktober 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:7294

werknemer/curcator in faillissement Restaurant Partycentrum Eemland B.V.

Vernietiging ontslag op staande voet na faillissement. Ontslag is voor 1 juli 2015 verleend, zodat nieuw ontslagrecht niet van toepassing is. Toepassing wisselbepaling artikel 69 Rv.

Werknemer is op 1 juli 1998 bij Eemland in dienst getreden in de functie van Medewerker Bediening. Op maandag 15 juni 2015 heeft Eemland aan werknemer ontslag op staande voet aangezegd. Werknemer heeft de kantonrechter ex artikel 7:681 BW verzocht het ontslag te vernietigen en om wedertewerkstelling verzocht. Bij beschikking van 1 september 2015 van de Rechtbank Midden-Nederland is het faillissement van Eemland uitgesproken.

De kantonrechter stelt vast dat het ontslag op staande voet is verleend op 15 juni 2015, derhalve vóór 1 juli 2015. Daarmee is sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst gedaan vóór inwerkingtreding van afdeling 9 van Boek 7, titel 10 (nieuw) BW (Wet werk en zekerheid) op 1 juli 2015 en van een geding dat daarop betrekking heeft, zoals bedoeld in artikel XXII lid 1 onderdeel b van de WWZ, zodat op deze procedure het bepaalde in afdeling 9 van Boek 7, titel 10 BW zoals dit luidde vóór 1 juli 2015 van toepassing is gebleven. Onder het tot 1 juli 2015 geldende recht had een werknemer ex artikel 3:49 BW de mogelijkheid de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen. Van deze mogelijkheid heeft werknemer blijkens de e-mail van 17 juni 2015 van zijn gemachtigde gebruik gemaakt. In het licht daarvan leest de kantonrechter het primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging aldus dat werknemer de kantonrechter verzoekt voor recht te verklaren dat de opzegging door Eemland is vernietigd en de arbeidsovereenkomst derhalve na 15 juni 2015 is blijven bestaan, met daarnaast veroordeling van Eemland om werknemer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden en tot doorbetaling van het overeengekomen loon.

Nu het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) noch het bepaalde in afdeling 9 van Boek 7, titel 10 (oud) BW grondslag biedt om een vordering als hiervoor bedoeld bij verzoekschrift in te leiden en zodanige vordering dus met een dagvaarding dient te worden ingeleid, dient de kantonrechter op grond van de wisselbepaling van artikel 69 Rv te bepalen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Gezien de inhoud van de faxbrief van 21 september 2015 van de curator heeft de kantonrechter daarbij geen aanleiding gezien om eerst nog te bepalen dat de aanlegger (werknemer) verweerder (de curator) bij exploot dient op te roepen en heeft de kantonrechter in dit geval direct een (rol)datum bepaald waarop vonnis wordt gewezen. De curator legt zich neer bij de door werknemer ingeroepen vernietiging van het ontslag op staande voet en hij verzet zich niet tegen de gevraagde toelating tot de werkvloer. Dit maakt dat de primaire vordering van werknemer in zoverre voor toewijzing gereed ligt en aan de subsidiaire vordering niet wordt toegekomen.

Wat betreft de doorbetaling van loon geldt dat deze vordering ziet op betaling van een verbintenis uit de boedel dan wel een boedelschuld als bedoeld in artikel 40 Fw betreft. Ingevolge artikel 40 lid 2 Fw is het loon vanaf de dag van faillietverklaring boedelschuld. Ten aanzien van het tot de faillissementsdatum verschuldigde loon (1 juli 2015 tot 1 september 2015) geldt dat de betreffende vordering ex artikel 26 Fw ter verificatie dient te worden aangemeld. Ingevolge het bepaalde in artikel 29 Fw wordt de onderhavige procedure dan ook geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie van de vordering betwist wordt. In dat geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van de gefailleerde, partij in het geding. Werknemer dient zich derhalve tot de curator te wenden en, bij gebreke van betaling uit de faillissementsboedel, tot het UWV voor het aanvragen van uitkering wegens betalingsonmacht van Eemland (een insolventie-uitkering). Als incidentele vordering ex artikel 223 Rv heeft werknemer bij wijze van voorlopige voorziening (onder meer) doorbetaling van loon verzocht. Ook op dit punt geldt dat deze vordering, samen met de hiervoor genoemde vorderingen in de hoofdzaak of afzonderlijk, bij dagvaarding had moeten worden ingeleid. Nu Eemland tussentijds failliet is verklaard en gezien hetgeen hiervoor met betrekking tot de hoofdzaak is overwogen, heeft werknemer geen belang meer bij zijn incidentele vordering. Werknemer zal derhalve in zijn incidentele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.