Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 december 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:5675
SPARQ Retail B.V./Brand Masters B.V.
In deze zaak speelt een geschil over een relatiebeding in een managementcontract. Bestuurder X is na een vertrouwensbreuk uit Brand Masters gestapt. Het concurrentiebeding is toen omgezet in een relatiebeding. Uitdrukkelijk werd verboden onder meer Mars en Ferrero te bieden. Bestuurder X heeft vervolgens Trade Guard opgericht. Op dezelfde dag is ook SPARQ Retail opgericht. Beide vennootschappen zijn op dezelfde datum opgericht, op hetzelfde adres gevestigd, hebben vergelijkbare activiteiten, hebben (deels) dezelfde bestuurders en beide websites lijken op elkaar. Bestuurder X heeft dan wel geen formele functie binnen SPARQ Retail, hij is immers bestuurder noch aandeelhouder, voldoende aannemelijk is dat hij zich ook binnen deze vennootschap bezighoudt met de dagelijkse gang van zaken. Gelet op het voorgaande zijn Trade Guard en SPARQ Retail naar het oordeel van de voorzieningenrechter zodanig nauw met elkaar verbonden dat zij als één vennootschap moeten worden beschouwd. Elke rechtshandleing van SPARQ valt direct onder de werking van het relatiebeding. Nu onbetwist vaststaat dat SPARQ met de ‘verboden klanten’ contacten onderhield, is het beding geschonden.
Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat bestuurder 3 en/of zijn holding geen formeel juridische band hebben met SPARQ en SPARQ zelf ook niet gebonden is aan het relatiebeding dat is overeengekomen tussen bestuurder 3 en zijn holding enerzijds en Brand anderzijds. Voor de vraag of SPARQ niettemin onrechtmatig handelt door zaken te doen met de door het relatiebeding bestreken grotere leveranciers neemt het hof het volgende in aanmerking. Voorop staat dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig is (vergelijk HR 12 januari 1962, NJ 1962/246). Van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door het sluiten van de betreffende overeenkomst c.q. het feitelijk handelen, kort gezegd wanprestatie pleegt jegens een derde, én bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden (vergelijk HR 26 januari 2007, NJ 2007/78). Het betreft in dit geval het vraagstuk van ongeoorloofde concurrentie, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat volgens vaste rechtspraak de ex-werknemer (of in dit geval: ex-vennoot) met behulp van vertrouwelijke informatie van zijn voormalige vennootschap duurzame relaties van die vennootschap benadert op een wijze die stelselmatig en substantieel afbreuk doet aan het bedrijfsdebiet van de voormalige vennootschap, daarbij gebruikmakend van de know-how en/of goodwill die hij bij diezelfde vennootschap heeft verkregen. De in dit geding te beantwoorden cruciale vraag is of Brand voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat – de aan een relatiebeding gebonden – bestuurder X en/of zijn holding op een zodanige wijze bemoeienis hebben of hadden met SPARQ, dat SPARQ als het ware meelift op de kennis en ervaring van bestuurder X in de branche, meer in het bijzonder ook met betrekking tot de door het relatiebeding bestreken contacten met de grote leveranciers Mars, Ferrero en Kraft/Mondelez.
Hoewel naar het oordeel van het hof er sterke aanwijzingen zijn dat er nauwelijks een onderscheid lijkt te bestaan tussen beide vennootschappen, vormen de omstandigheden dat beide bedrijven eenzelfde statutair doel hebben, nagenoeg dezelfde bestuurders kennen, op één en dezelfde datum zijn opgericht en gevestigd zijn op hetzelfde adres, vooralsnog onvoldoende grond om te kunnen spreken van een vereenzelviging, te weten het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen beide vennootschappen. Met een dergelijke aanname dient juist gelet op het vennootschapsrechtelijke verschil in identiteit nu eenmaal zeer terughoudend te worden omgegaan. In die zin zijn de grieven van SPARQ gegrond. Dat voorlopig oordeel leidt echter niet tot de conclusie dat daarmee het handelen van SPARQ gerechtvaardigd is te achten. Immers, de door Brand aangevoerde omstandigheden in onderling verband beschouwd wettigen voorshands alleszins het oordeel dat bestuurder 3 en/of zijn holding niet alleen betrokken is bij de zakelijke activiteiten van SPARQ, maar ook dat deze (mede) betrekking hebben op de contacten met de door het relatiebeding bestreken leveranciers. Vaststaat dat SPARQ rechtstreeks met de in het relatiebeding genoemde leveranciers handelt.
Het relatiebeding is mogelijk in strijd met het kartelverbod (HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, NJ 2013/155 (IATA)). SPARQ heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan.