Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Rechtbank Gelderland (Locatie Apeldoorn), 3 juli 2014
ECLI:NL:RBGEL:2014:4419

werkgeefster/werkneemster

Na afwijzing eerder ontbindingsverzoek wegens incident met bewoner, heeft werkgeefster halsstarrig vastgehouden aan het eigen gelijk. Ontbindingsverzoek wordt opnieuw afgewezen.

Werkneemster is sinds 2008 in dienst als begeleider nachtdienst op een van de locaties van werkgeefster, een instelling die intensieve zorg biedt aan (jong)volwassenen met complexe gedrags- en psychiatrische problemen. In de nacht van 9 op 10 juni 2013 heeft zich tijdens de nachtdienst een incident voorgedaan met een bewoner, waarbij de bewoner letsel aan zijn rug heeft opgelopen (forse schaafwond). Werkneemster is arbeidsongeschikt. Het naar aanleiding van dit incident door werkgeefster ingediende ontbindingsverzoek is afgewezen (zie AR 2014-0326). Ook een andere collega is bij het incident betrokken geweest (zie AR 2014-0825). Thans verzoekt werkgeefster wederom ontbinding. Er is volgens haar sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk nu de mediation niet het gewenste effect heeft gehad en dat wel als voorwaarde geldt voor terugkeer van werkneemster. Werkgeefster is bereid een vergoeding te betalen met C=1 (€ 15.281,34 bruto). Werkneemster voert verweer gericht op afwijzing van het verzoek.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het gaat om een tweede verzoek tot ontbinding van werkgeefster, ingediend enkele maanden na afwijzing van het eerste verzoek. Dat mag vanwege het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW niet de strekking hebben van een verkapt hoger beroep. Er zal dus sprake moeten zijn van nieuwe feiten. Die nieuwe feiten zijn er niet. Partijen hebben overeenkomstig het advies van de kantonrechter gebruik gemaakt van mediation. Daarmee is er de gelegenheid geweest om in een sfeer van vertrouwelijkheid met elkaar van gedachten te wisselen niet alleen over het incident met de bewoner zelf maar, naar valt aan te nemen, ook over de reactie daarop van werkgeefster. De kantonrechter volgt werkgeefster niet waar zij aan de mediation de eis verbindt dat daarin een ‘gewenst effect’ moest worden bereikt. De mediation was niet bedoeld om werkneemster in dat traject een soort examen te laten afleggen als voorwaarde voor haar werkhervatting, noch mocht de mediation door werkgeefster worden gebruikt om daarin alsnog het gelijk te behalen dat zij in de eerste ontbindingsprocedure juist niet heeft gekregen. Het is werkgeefster aan te rekenen dat zij niet bekwaam is gebleken de eerdere beschikking op juiste waarde te schatten, omdat zij daardoor al veel te lang de re-integratie van werkneemster en de door haar gewenste feitelijke terugkeer op het werk blokkeert. Ook de toonzetting van het nu voorliggende ontbindingsverzoek, waarin fors is ingespeeld op het sentiment dat de relatie verstoord is omdat één partij dat nu eenmaal vindt, wordt niet gewaardeerd en al helemaal niet om die enkele reden gehonoreerd. Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.