Naar boven ↑

Rechtspraak

COR Gemeente Amsterdam/Gemeente Amsterdam
Rechtbank Amsterdam, 28 mei 2013
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3128

COR Gemeente Amsterdam/Gemeente Amsterdam

COR Gemeente Amsterdam heeft geen instemmingsrecht bij harmonisatie methode rangordenen inconveniënten, omdat geen sprake is van wijziging in de systematiek (artikel 27 WOR). Voorts is sprake van een regeling, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan, waarbij arbeidsvoorwaarden zijn vastgesteld. Instemmingsrecht komt dan toe aan vakbonden

In de Nieuwe Rechtspositieregeling van de Gemeente Amsterdam (hierna: NRGA) is in artikel 3.2 de methode rangordenen inconveniënten (hierna: MRI) opgenomen. De MRI geeft, kort gezegd, recht op een toeslag door de medewerker te ontvangen vanwege de omstandigheid dat de aan de functie verbonden werkzaamheden onder bezwarende omstandigheden worden verricht (verder de inconveniëntenvergoeding of toeslag). In mei 2010 heeft bij de gemeente een fusie plaatsgevonden, waarbij zeven stadsdelen zijn samengevoegd tot vier nieuwe, grotere stadsdelen; te weten Oost, West, Zuid en Nieuw-West. Om de verschillen in hoogte in de vergoedingen op te heffen is begin januari 2011 bij de vier gefuseerde stadsdelen het project Harmonisatie MRI gestart. Op 3 oktober 2011 is door de vier stadsdeelsecretarissen van de stadsdelen Oost, West, Zuid en Nieuw-West, het ‘Werkboek MRI’ vastgesteld. Bij brief van 27 oktober 2011 heeft de COR, onder verwijzing naar artikel 27 lid 1 sub c WOR, zich bij de gemeentesecretaris beroepen op de nietigheid van het besluit van 3 oktober 2011 tot vaststelling van het ‘Werkboek MRI’. Volgens de COR betreft het besluit een wijziging van een belonings- en functiewaarderingssysteem en is het besluit daarom ten onrechte niet voor instemming aan hem voorgelegd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de MRI een belonings- of functiewaarderingssysteem is als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub C WOR. In artikel 27 lid 1 sub C WOR is bepaald dat de ondernemer de instemming van de ondernemingsraad behoeft voor het voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een belonings- of een functiewaarderingssysteem. Hierop geldt als uitzondering dat instemming niet is vereist indien de aangelegenheid reeds is geregeld in een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is evenwel van een wijziging van de systematiek geen sprake. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat wel sprake zou zijn van een wijziging van het bestaande MRI-systeem, dan nog zou de COR geen instemmingsrecht toekomen. De regeling in artikel 3.2 NRGA is een regeling, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan, waarbij arbeidsvoorwaarden zijn vastgesteld. De uitzondering van artikel 27 lid 3 WOR, welk artikel ook van toepassing is op door de overheid voor het eigen personeel vastgestelde arbeidsvoorwaarden (vgl. HR 29 september 2006, LJN AY5701) doet hier opgeld. Instemmingsrecht zou in dat geval dus toekomen aan de vakorganisaties en niet aan de COR. Mocht het zo zijn dat de vakorganisaties (om hen moverende redenen) geen inhoudelijk gebruik maken van hun rechten, dan komt niet zonder meer aan de COR ter zake een medezeggenschapsrecht toe. Een dergelijke door de COR kennelijk bedoelde stilzwijgende delegatie vindt geen steun in het (medezeggenschaps)recht.