Rechtspraak
X/YRechtbank Rotterdam, 28 mei 2013
X/Y
X (directeur) verricht op basis van een mondelinge overeenkomst managementwerkzaamheden voor Y. Op 6 maart 2013 heeft Y kenbaar gemaakt vanwege kostenbesparingen niet langer van de diensten van X gebruik te willen maken. Per 1 mei 2013 is de managementovereenkomst door Y opgezegd. X stelt zich op het standpunt dat de managementovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Volgens X kwalificeert de managementovereenkomst als een arbeidsverhouding in de zin van artikel 1 onder b sub 2 jo. d BBA. Voor opzegging van de managementovereenkomst is toestemming van het UWV WERKbedrijf vereist. X vordert wedertewerkstelling en doorbetaling van de managementfees.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Aannemelijk is dat de arbeid die X op basis van de overeenkomst van opdracht voor Y heeft verricht van bijkomstige aard in de zin van het BBA is, nu X op grond van zijn arbeidsverleden naast AOW een behoorlijk pensioen geniet en mede gelet op zijn leeftijd (66 jaar) slechts tijdelijke bijkomstige inkomsten uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht verwerft. Dat deze bijkomende inkomsten betrekkelijk aanzienlijk zijn doet daaraan niet af. Ter zitting bleek dat X daarvan voor zijn levensonderhoud (in ruime zin) niet afhankelijk is, slechts de lasten van zijn tweede woning geven een probleem als die inkomsten wegvallen. Naar voorlopig oordeel kan X niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 1 onder b sub 2 BBA. Opzegging van de overeenkomst van opdracht tegen 1 mei 2013 is voorshands naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.