Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ASR Nederland N.V.
Rechtbank Midden-Nederland, 8 augustus 2012
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8515

werknemer/ASR Nederland N.V.

Eenzijdige wijziging collectieve arbeidsvoorwaarde. ASR heeft onvoldoende zwaarwichtig belang bij afschaffen rentekorting na uitdiensttreding werknemer

Werknemer is in 1991 in dienst getreden van Fortis, de rechtsvoorganger van ASR. De arbeidsovereenkomst is per 1 april 2011 beëindigd in verband met prepensioen van werknemer. Daartoe hebben partijen in 2009 een overeenkomst gesloten, waarin is bepaald dat werknemer in verband met een reorganisatie is vrijgesteld van werkzaamheden (zogenaamd leeftijdsverlof) en dat de personeelsfaciliteiten van toepassing blijven indien en voor zover ASR die niet wijzigt. Als arbeidsvoorwaarde had te gelden dat medewerkers van ASR een rentekorting op de hypotheek kregen. In de personeelsgids is opgenomen de bevoegdheid van ASR om regelingen te wijzigen. Vanaf 1 juli 2010 is de hypotheekrentekorting door ASR gewijzigd. Op grond van de nieuwe regeling wordt de rentekorting stopgezet op het moment dat de werknemer uit dienst treedt. Thans vordert werknemer nakoming van de oude regeling met de rentekorting.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van artikel 7:613 BW, aangezien het gaat om wijziging van een collectieve arbeidsvoorwaarde waartoe een schriftelijk wijzigingsbeding is opgenomen. ASR heeft gesteld dat zij een zwaarwegend belang heeft bij wijziging, omdat ten gevolge van de economische crisis financiële instellingen zwaar te lijden hebben, omdat het ingrijpen van de Staat bij Fortis, de strenge eisen van de AFM, de onder druk staande verzekeringsmarkt en de toenemende concurrentie ASR dwingen tot kostenreducties en besparingen en omdat het personeelsproduct door de afsplitsing van Fortis Bank branchevreemd is geworden. Deze omstandigheden zijn algemeen geformuleerd en gelden de verzekeringsbranche als geheel. Op basis van die feiten van algemene bekendheid neemt de kantonrechter aan dat de bomen in de verzekeringsbranche niet meer tot in de hemel reiken. Dit zegt echter nog niets over de financiële situatie van ASR in het bijzonder. De bedrijfseconomische noodzaak tot besparing en de omvang van de kostenbesparing door de afschaffing van de rentekorting is door ASR onvoldoende onderbouwd. Het beroep op de overgangsregeling faalt, omdat deze niet specifiek is voor de situatie van werknemer die feitelijk niet actief meer was, maar nog wel in dienst van ASR. Voorts faalt ook het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Volgt toewijzing van de vordering.