Naar boven ↑

Rechtspraak

Van Delft c.s./College voor zorgverzekeringen
Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 oktober 2010

Van Delft c.s./College voor zorgverzekeringen

Niet-ingezetene Nederlandse staatsburger dient inhouding krachtens Zorgverzekeringswet op zijn pensioen te dulden, tenzij sprake is van ongelijke behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezeten. Coördinatieverordening Sociale zekerheid

Van Delft c.s. zijn Nederlandse staatsburgers die buiten Nederland woonachtig zijn. Vóór 1 januari 2006 hadden Van Delft c.s., die niet verzekerd waren ingevolge het bij de Ziekenfondswet ingevoerde stelsel van wettelijk verplichte zorgverzekering, teneinde verzekerd te zijn tegen ziektekosten, verzekeringsovereenkomsten gesloten met particuliere verzekeringsmaatschappijen, gevestigd in Nederland of in andere lidstaten. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw), was het College van zorgverzekeringen (CVZ) van mening dat Van Delft c.s., daar zij indien zij in Nederland zouden hebben gewoond zouden vallen onder het stelsel van wettelijk verplichte zorgverzekering van de Zvw, overeenkomstig de artikelen 28 en 28 bis van Verordening 1408/71 voortaan recht hadden op verstrekkingen in hun woonland ten laste van de organen van de staat die het pensioen of de rente uitkeert, te weten Nederland. Het CVZ heeft derhalve aan elk van hen een formulier E 121 doen toekomen, zodat zij zich konden inschrijven bij een ziekenfonds in hun woonland. Ramaer, Van der Nat en Fokkens hebben zich ingeschreven, laatstgenoemde echter 'onder protest'. Van Delft, Van Willigen en Janssen hebben daarentegen geweigerd zich in te schrijven. Bij besluiten, genomen in de loop van 2006, respectievelijk in 2007, heeft het CVZ op de aan Van Delft c.s. uitgekeerde pensioenen en renten het bedrag ingehouden van de in artikel 69 Zvw voorziene bijdrage om in aanmerking te komen voor het bij die wet ingevoerde stelsel van wettelijk verplichte ziektekostenverzekering. Volgens Van Delft c.s. verschaft de verordening hen een keuzemogelijkheid en volgt hieruit geen dwingende toepassing van de Zvw. De Centrale Raad van Beroep heeft de volgende prejudiciële vragen aan het Hof voorgelegd:

1) Moeten de artikelen 28, 28 bis en 33 van Verordening 1408/71, het bepaalde in bijlage VI bij Verordening 1408/71, onder R, 1a en b, en artikel 29 van Verordening 574/72 aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de Zvw, voor zover een rechthebbende op pensioen of rente die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28 bis van Verordening 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij het CVZ en van die rechthebbende, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van Verordening 574/72 heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?

2) Moet artikel 21 VWEU dan wel artikel 45 VWEU aldus worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale bepaling als artikel 69 van de Zvw, voor zover een burger van de Unie die in beginsel aanspraken aan de artikelen 28 en 28 bis van Verordening 1408/71 kan ontlenen, wordt verplicht zich aan te melden bij het CVZ en van die burger, ook als geen inschrijving als bedoeld in artikel 29 van Verordening 574/72 heeft plaatsgevonden, een bijdrage moet worden ingehouden op zijn pensioen of rente?

Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. De artikelen 28, 28 bis en 33 van Verordening (EEG) 1408/71, moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee niet onverenigbaar is een wettelijke regeling van een lidstaat zoals aan de orde in de hoofdgedingen, op grond waarvan een rechthebbende op pensioen of rente verschuldigd krachtens de wetgeving van die staat, die woont in een andere lidstaat, waar hij krachtens voormelde artikelen 28 en 28 bis recht heeft op verlening van verstrekkingen bij ziekte door het bevoegde orgaan van die lidstaat, in de vorm van een inhouding op dat pensioen of die rente een bijdrage uit hoofde van die verstrekkingen moet betalen, ook al is hij niet ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonstaat. Artikel 21 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat als aan de orde in de hoofdgedingen, op grond waarvan een rechthebbende op pensioen of rente verschuldigd krachtens de wetgeving van die staat, die woont in een andere lidstaat, waar hij krachtens de artikelen 28 en 28 bis van Verordening 1408/71, zoals gewijzigd bij Verordening 1992/2006, recht heeft op verlening van verstrekkingen bij ziekte door het bevoegde orgaan van die laatste lidstaat, in de vorm van een inhouding op dat pensioen of die rente een bijdrage uit hoofde van die verstrekkingen moet betalen, ook al is hij niet ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonstaat. Artikel 21 VWEU moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een dergelijke nationale wettelijke regeling voor zover deze – hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie moet uitmaken – een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen teweegbrengt of inhoudt voor wat betreft het behoud van de globale dekking tegen ziektekosten die ingezetenen en niet-ingezetenen hadden in het kader van vóór de inwerkingtreding van die wettelijke regeling gesloten verzekeringsovereenkomsten. De zogenoemde acceptatieplicht die voor verzekeraars gold ten aanzien van ingezetenen, zou namelijk niet gelden voor niet-ingezetenen.

  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: niet-ingezetenen, Coördinatieverordening 1408/71, sociale zekerheid en inhouding zorgverzekeringswetbijdrage