Rechtspraak
werkgever/werkneemster
Werkneemster (43 jaar) is sinds 1995 in dienst van werkgever. Op 24 juni 2010 is werknemer op staande voet ontslagen. Thans verzoekt werkgever voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Werkneemster zou veel telefoneren voor privédoeleinden, puzzelen onder werktijd, boeken lezen, het doen van privéboodschappen en veelvuldig surfen op internet. Zij zou meermalen op dit gedrag zijn aangesproken en steeds in woede hebben gereageerd. Aan werkneemster is diverse malen een schriftelijke waarschuwing gezonden, onder meer voor het tijdens werktijd solliciteren naar een andere baan en het frankeren van privépost via de werkgever. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat sinds 2004 geen functioneringsgesprekken meer zijn gevoerd, betwist de officiële waarschuwingen en stelt dat de werkgever in strijd met 7:611 BW handelt.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De arbeidsrelatie is verstoord geraakt, zodat ontbinding moet worden uitgesproken. Verslagen van functionerings- en/of beoordelingsgesprekken zijn niet overgelegd. Mede door het ontbreken van verificatoire bescheiden van de diverse door werkgever genoemde leidinggevenden en/of door beide partijen ondertekende gespreksverslagen omtrent de gedragingen van werkneemster is de beweerdelijke dringende reden niet gebleken. Het door werkgever gestelde dat werkneemster bij herhaling op haar functioneren zou zijn aangesproken is hierdoor niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat door werkgever in dat kader met werkneemster verdere afspraken zijn gemaakt over begeleiding dan wel het opstarten van een verbetertraject, is evenmin gebleken, al hetgeen verwijtbaar is aan de zijde van werkgever, waardoor toekenning van een vergoeding van € 20.220,50 bruto aan werkneemster op haar plaats wordt geacht.