Rechtspraak
werknemer/Burger King Restaurant
Werknemer is op 1 november 2001 in dienst getreden van Burger King op basis van een arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur van vier uur per week. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij vanaf 2008 structureel meer uren werkt dan in zijn contract staat vermeld. Thans vordert werknemer een verklaring voor recht dat zijn dienstverband een omvang heeft van 120 uur per maand (in plaats van 16 uur) en vordert hij loon.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:610b BW beoogt houvast te bieden in situaties waarin de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is overeengekomen en in situaties waarin de omvang van de arbeid op een structureel hoger niveau ligt dan het oorspronkelijk aantal overeengekomen arbeidsuren. In het onderhavige geval is een minimale gemiddelde omvang van vier arbeidsuren per week gegarandeerd. De eerste vraag is of de fictie van artikel 7:610b hier van toepassing is tegen de achtergrond van de in het contract gemaakte urenafspraak. De vraag moet bevestigend worden beantwoord. Op zichzelf voert Burger King terecht aan dat flexibiliteit in het aantal werkuren per periode een wezenlijk element is in de arbeidsrelatie tussen partijen. Daartegenover staat echter dat de wetgever juist in verband met een dergelijke flexibiliteit heeft beoogd de werknemer de zekerheid te bieden van de fictie van een gemiddeld aantal uren op basis waarvan hij zijn aanspraken tegenover de werkgever geldend kan maken. Evenzeer terecht voert Burger King aan dat de afspraken tussen partijen (‘minimaal 4 uur per week’) op zich geheel eenduidig zijn: deze impliceren een flexibel aantal uren waarop werknemer zal worden ingezet. Dat staat echter niet in de weg aan een beroep op de wettelijke fictie, die juist mede met het oog op dit soort situaties in het leven is geroepen, ter verkrijging van een balans tussen flexibiliteit en zekerheid.
De loonvordering wordt toegewezen.