Rechtspraak
erven van werknemer/advocaat
Centraal staat de vraag of een advocaat een beroepsfout heeft gemaakt door werknemer niet te wijzen op het feit dat immateriële schadevergoeding uit hoofde van artikel 7:658 BW wegens asbestschade bij leven moet zijn ingesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel werknemer nog geen expliciete opdracht tot aansprakelijkheidstelling van zijn werkgever aan de advocaat had verschaft, diende de advocaat werknemer wel te wijzen op het feit dat immateriële schadevergoeding alleen bij leven van de werknemer kan worden ingesteld. Door dit niet te doen, is de advocaat toerekenbaaar te kort gekomen in zijn verplichting als redelijk bekwaam jurist te handelen. Dit geldt niet met betrekking tot de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Nu de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers een zeer klein en specifiek deelgebied van het recht beslaat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden verwacht dat een advocaat die op dit gebied geen specialist is een benadeelde desondanks informeert dat de aanspraak op een vergoeding krachtens de regeling bij leven dient te worden gemaakt. Nu evenwel is komen vast te staan dat de advocaat te kort is geschoten in zijn verplichtingen in verband met de immateriële schadevergoeding, dient onderzocht te worden of (de erven van) werknemer hierdoor schade (hebben) heeft geleden. Daartoe dienen de erven van werknemer te bewijzen dat werknemer de schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij de vermeende werkgever en dat die werkgever tevens zijn zorgplicht heeft geschonden.
Volgt aanhouding van de zaak.