Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/UWV
Centrale Raad van Beroep, 17 juli 2025
ECLI:NL:CRVB:2025:992
UWV heeft bij WIA-beoordeling onvoldoende rekening gehouden met beperkingen werkneemster als gevolg van ME/CVS. Besluit tot afwijzing WGA-uitkering heeft motiveringsgebrek; UWV wordt opgedragen dit gebrek te herstellen.

Feiten

Werkneemster heeft voor het laatst gewerkt als medewerkster studentenservice. Op 16 oktober 2013 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Het UWV heeft bij besluit van 2 oktober 2015 geweigerd werkneemster een WGA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Op 14 september 2020 heeft werkneemster zich bij het UWV gemeld met toegenomen vermoeidheidsklachten, pijnklachten en psychische klachten. Het UWV heeft wederom geweigerd werkneemster een WGA-uitkering toe te kennen, omdat volgens het UWV geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 14 oktober 2015. Volgens de verzekeringsarts was werkneemster op 14 september 2020 in staat om acht uur per dag en veertig uur per week te werken. Volgens werkneemster heeft zij wel degelijk toegenomen beperkingen door haar vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft werkneemster informatie overgelegd van twee cardiologen. De Centrale Raad van Beroep heeft emeritus hoogleraar interne geneeskunde Van der Meer (hierna: de deskundige) als deskundige benoemd. In geschil is of het UWV werkneemster terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat bij haar geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar.

Oordeel

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. De deskundige heeft geconcludeerd dat bij werkneemster op 14 september 2020 onder meer sprake was van ME/CVS. Op 14 september 2020 was sprake van toegenomen beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling. Uit de stukken van de behandelend artsen (uit de periode 2011 tot en met 2020) blijkt volgens de deskundige dat de intensiteit van de gemelde pijn is toegenomen en dat werkneemster meer tijd nodig heeft voor herstel. Wat betreft de vermoeidheid van werkneemster heeft de deskundige ook gewezen op de metingen die bij herhaling hebben laten zien dat er sprake is van ernstige vermoeidheid en aanzienlijke beperkingen. Uit de testen (2016, 2019, 2020) blijkt dat deze consistent zijn en dat sinds de meting in 2011 de vermoeidheid duidelijk prominenter is (namelijk hoog in de vermoeidheidsschaal). De laatste jaren is er sprake van een verslechtering met meer beperkingen, meer pijn en meer houdingsafhankelijke klachten. Volgens de deskundige is met de bij werkneemster afgenomen testen objectief inzicht verkregen in de beperkingen van werkneemster en is zij sterk beperkt. Daarbij moet worden meegewogen zowel post-exertionele malaise (PEM), waarbij men zieker wordt bij een normaliter te verwaarlozen inspanning, als posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom (POTS), waarbij de overgang van bijvoorbeeld liggen naar zitten een abnormaal grote toename van de hartslagfrequentie en duizeligheid veroorzaakt. Werkneemster is volgens de deskundige niet in staat om acht uur per dag, veertig uur per week te werken. Het deskundigenrapport geeft naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep blijk van een zorgvuldig onderzoek. Wat betreft de specifieke medische situatie van werkneemster worden de conclusies van de deskundige gevolgd. Het UWV heeft onvoldoende rekening gehouden met de diagnose ME/CVS en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 14 september 2020. Voor werkneemster is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het UWV wordt opgedragen dit gebrek te herstellen. Daartoe dient een verzekeringsarts bezwaar en beroep een FML op te stellen die in overeenstemming is met de conclusies van de deskundige. Vervolgens zal het UWV moeten bezien of er sprake is van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak en zo ja, welke gevolgen dat heeft voor de aanspraak van werkneemster op grond van de Wet WIA.