Rechtspraak
werkneemster/werkgeverRechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 december 2016
werkneemster/werkgever
Werkneemster is in dienst bij werkgever in de functie van zelfstandig teeltmedewerker. De werkgever vraagt het UWV op 22 januari 2016 toestemming voor ontslag op bedrijfseconomische gronden en doet daarbij een beroep op de overbruggingsregeling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van conceptjaarcijfers over het boekjaar 2015. De toestemming voor ontslag wordt verleend en de werkgever zegt de arbeidsovereenkomst op. Ten aanzien van de Overbruggingsregeling overweegt het UWV dat de werkgever niet voldoet aan de drie cumulatieve voorwaarden van artikel 24 Ontslagregeling. De onderneming had geen negatief eigen vermogen aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt. Desondanks betaalt werkgever werkneemster de beperkte transitievergoeding op basis van de overbruggingsregeling. Werkneemster verzoekt werkgever te veroordelen tot betaling van de volledige transitievergoeding ad € 33.687.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In casu is de vraag aan de orde of werkgever voldoet aan de voorwaarden van artikel 24 Ontslagregeling. Het UWV heeft verklaard dat werkgever ten tijde van het verzoek om toestemming voldeed aan de voorwaarde onder A en C van dit artikel. Nu werknemer in deze procedure de juistheid van dit oordeel niet betwist, wordt ook in deze procedure ervan uitgegaan dat werkgever voldoet aan deze twee voorwaarden. Ten aanzien van voorwaarde B oordeelde het UWV, op basis van de conceptjaarstukken 2015, dat werkgever niet voldeed aan deze voorwaarde, nu niet bleek van een negatief eigen vermogen bij het einde van het boekjaar 2015. Uit de definitieve jaarstukken over het boekjaar 2015 volgt echter dat aan het einde van het boekjaar 2015 sprake was van een negatief eigen vermogen. Daarmee voldoet werkgever thans wel aan voorwaarde B en daarmee aan de drie voorwaarden van artikel 24 Ontslagregeling. In beginsel slaagt het beroep van werkgever dan ook op de Overbruggingsregeling transitievergoeding. Anders dan werkneemster betoogt maakt het enkele feit dat de verklaring gelijktijdig dient te worden aangevraagd met de ontslagaanvraag nog niet dat de kantonrechter in een procedure als de onderhavige, waarin een werknemer verzoekt om betaling van de transitievergoeding, gebonden zou zijn aan een eerder door het UWV gegeven verklaring in het kader van het verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen. Een dergelijke gebondenheid aan de verklaring van het UWV staat ook haaks op de toelichting bij artikel 8 waaruit blijkt dat de verklaring slechts een niet op een rechtsgevolg gerichte verklaring betreft. Dat de ontslagaanvraag bij het UWV en de daarin opgevoerde cijfers in deze procedure het peilmoment zouden moeten zijn bij de beoordeling van de vraag of een werkgever een beroep toekomt op de kleineondernemingsregeling volgt niet uit artikel 7:673d BW en evenmin uit de Ontslagregeling of de gegeven toelichting daarop. Indien de wetgever de beoordelingsvrijheid van de kantonrechter in een procedure als de onderhavige had willen beperken, dan zou dit uitdrukkelijk dienen te blijken uit de wettekst. Dat een werkgever in deze procedure alsnog de mogelijkheid heeft om stukken te overleggen ter onderbouwing van het beroep op de overbruggingsregeling volgt uit het systeem van de wet. Dit doet in zoverre ook niet af aan de rechtszekerheid nu uitgangspunt is en blijft dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding, maar dat de wetgever er kennelijk uitdrukkelijk voor heeft gekozen om in bepaalde specifieke gevallen en onder bepaalde voorwaarden de hoogte van die transitievergoeding te beperken. Het enkele feit dat tussen de definitieve jaarcijfers en de eerder aan werkneemster gezonden conceptcijfers verschillen zitten dan wel dat werkgever pas recentelijk beschikt over de definitieve jaarcijfers maakt niet dat sprake is van slecht werkgeverschap. Volgens werkgever is een en ander het gevolg van het overlijden van een van de vennoten en de boekhoudkundige afwikkeling hiervan. Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding om in dit geval het beroep op de overbruggingsregeling te ontzeggen.