Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/HPC Drukkerij BV
Rechtbank Gelderland, 7 mei 2012

werknemer/HPC Drukkerij BV

Ontslag productieleider na 32 jaar dienstverband niet kennelijk onredelijk. RFR-regeling op grond van CAO Grafimedia betreft minimumvoorziening. Geen grond voor toekenning hogere vergoeding, onder meer omdat werknemer geen serieuze inspanningen verricht om een nieuwe baan te krijgen

Werknemer (58 jaar) is in 1979 in dienst getreden van HPC. Laatstelijk werkte hij als productieleider. Op de arbeidsovereenkomst is een autoregeling van toepassing. Na verkregen toestemming heeft HPC de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd. Werknemer stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Volgens werknemer is er grond tot een hogere vergoeding te komen dan de vergoeding van € 26.802,92 op grond van de CAO Grafimedia. Deze regeling betreft een minimumvoorziening. Daarnaast is er sprake van een valse of voorgewende reden voor het ontslag, omdat iemand anders in de functie van werknemer is aangesteld. Daarmee is ook de wederindiensttredingsvoorwaarde geschonden.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Ten aanzien van de stelling dat zijn functie is overgenomen, had werknemer ter nadere onderbouwing meer moeten stellen. Van een valse of voorgewende reden is geen sprake. Voorts is het ontslag niet kennelijk onredelijk op grond van het gevolgencriterium. Meegewogen wordt dat werknemer is bijgestaan door zijn gemachtigde bij het overleg over de afwikkeling van het dienstverband, er op grond van de CAO Grafimedia een ontslagvergoeding van € 26.802,92 is betaald, werknemer de bedrijfsauto tot zijn vakantie mocht blijven gebruiken op kosten van HPC, werknemer van 17 mei 2011 tot 1 oktober 2011 is vrijgesteld van werkzaamheden en iedere tegenwerping of voorbehoud tegen deze voorzieningen ontbrak ten tijde van de opzeggingsdatum. Ten overvloede wordt overwogen dat de RFR-regeling op grond van de cao moet worden beschouwd als minimumregeling. Het door HPC geschetste beeld over werknemer, dat erop neerkomt hij niet zozeer uit zou zijn op een nieuwe werkkring, heeft werknemer in onvoldoende mate weerlegd. De door werknemer verrichte sollicitaties verraden geen serieuze belangstelling. Ook om deze reden faalt het beroep op het gevolgencriterium. Volgt afwijzing van de vordering.