Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Boonstra
Rechtbank Noord-Nederland, 17 augustus 2011
ECLI:NL:RBLEE:2011:BR5420

werknemer/Boonstra

Kennelijk onredelijk ontslag. Door omzetting van de arbeidsovereenkomst naar onbepaalde tijd kort voor de ontslagdatum, is bij werknemer de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het dienstverband zal worden gecontinueerd

Werknemer (46 jaar) is op 1 april 2007 in dienst getreden van Boonstra (actief in transportsector) in de functie van commercieel medewerker. Met ingang van 1 april 2010 is hij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Omdat de resultaten van Boonstra negatief zijn en ook de prognose voor de komende tijd slecht is, heeft Boonstra UWV WERKbedrijf om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst verzocht. Na verkregen toestemming heeft Boonstra de arbeidsovereenkomst van werknemer tegen 1 december 2010 opgezegd. Werknemer stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ten eerste is er volgens werknemer sprake van een valse reden voor ontslag, nu Boonstra in de ontslagvergunningsprocedure bij UWV WERKbedrijf bewust een verkeerde financiële prognose over het jaar 2010 heeft overgelegd. Ten tweede zijn de gevolgen van het ontslag voor werknemer te ernstig, in vergelijking met het belang van Boonstra bij opzegging van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Boonstra heeft, mede aan de hand van de daaraan ten grondslag liggende cijfers over de boekjaren 2007-2009 (definitieve jaarrekeningen) en 2010 (prognose) voldoende onderbouwd dat haar bedrijfseconomische positie in deze jaren in aanmerkelijke mate is verslechterd. Van een valse reden voor ontslag is derhalve geen sprake. Werknemer verwijt Boonstra dat zij zich in de procedure bij UWV WERKbedrijf bewust van ondeugdelijke prognoses over het jaar 2010 heeft bediend. Wanneer een werkgever een ontslagvergunning door misleiding heeft gekregen, kan de opzegging om die reden kennelijk onredelijk zijn (zie HR 3 december 1999, JAR 2000/18). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer, mede in het licht van het uitdrukkelijke en gemotiveerde verweer op dit punt van de zijde van Boonstra, echter onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen trekken dat Boonstra bewust verkeerde prognoses over 2010 heeft ingeleverd bij UWV WERKbedrijf.

Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (HR 27 november 2009, JAR 2009/305). Omstandigheden die in het onderhavige geval meewegen zijn dat de verslechterde bedrijfseconomische positie in de risicosfeer van Boonstra ligt en er sprake is van een kortdurend dienstverband. Er is niet gebleken dat een andere passende functie voor werknemer bij Boonsta beschikbaar was, maar er is ook onvoldoende gebleken van concrete inspanningen van Boonstra om andere passende arbeid buiten de onderneming te vinden. Bovendien moet vastgesteld worden dat Boonstra bij werknemer kort voor het ontslag gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt omtrent de continuering van het dienstverband, nu zij hem na een aantal contracten voor bepaalde tijd per 1 april 2010 nog een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gegeven. Ook heeft Boonstra voor werknemer geen enkele voorziening getroffen ter gelegenheid van het ontslag. Het ontslag is derhalve kennelijk onredelijk.

De aard en ernst van het tekortschieten van Boonstra rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval niet een volledige compensatie van de schade die werknemer heeft geleden en nog zal lijden door het ontslag. In dat verband wijst de kantonrechter ook op een uitspraak van de Hoge Raad van 17 oktober 1997 (NJ 1999, 266), waarin ten aanzien van artikel 1639s (oud) – de voorganger van artikel 7:681 BW – is overwogen dat het bedrag van de schadevergoeding niet berust op een begroting van de schade die daadwerkelijk uit de beëindiging voortvloeit. Subsidiair vordert werknemer een gefixeerde schadevergoeding naar analogie van artikel 7:682 lid 4 BW. Ook deze vorm van schadevergoeding kan naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde zijn, nu er geen vordering is ingesteld strekkende tot herstel van de arbeidsovereenkomst van partijen. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op aard en ernst van de tekortkoming van Boonstra, het bedrag van de schadevergoeding op bruto € 10.000 dient te worden gesteld.