Rechtspraak
Stichting Hogeschool van Amsterdam/SistermansRechtbank Amsterdam, 11 juli 2011
Stichting Hogeschool van Amsterdam/Sistermans
Sistermans, 42 jaar oud, is per 1 januari 2005 met Stichting Hogeschool van Amsterdam (HvA) een gecombineerd dienstverband aangegaan: voor 0,1 fte is hij Coördinator Vakgroep Watermanagement, voor het overige werkt hij als docent bij die Vakgroep. HvA verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verandering van omstandigheden. Sinds mei 2010 zijn er in toenemende mate fricties ontstaan in de samenwerking met Sistermans. HvA acht de werkhouding van Sistermans onaanvaardbaar. Sistermans zou zich niets, althans onvoldoende gelegen laat liggen aan de voor alle docenten geldende regel dat zij in hun agenda niet hele werkdagen mogen blokken voor het geven van lessen. Sistermans zou dat wél doen om zich aldus ruimte te verschaffen om zijn werk thuis te verrichten. Daardoor wordt het voor HvA extra moeilijk de planning te maken voor werkoverleg van docenten c.q. het management waaraan Sistermans geacht wordt deel te nemen. Op dat overleg laat hij ook geregeld verstek gaan. Daarnaast wordt Sistermans verweten dat hij tijdens de door HvA georganiseerde open dagen niet de volle tijd aanwezig is. Verscheidene gesprekken waarmee HvA beoogde om Sistermans te bewegen de geldende regels in acht te nemen, hebben volgens haar niet, althans onvoldoende effect gehad. Op 16 december 2010 heeft Sistermans zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten, verband houdende met dit arbeidsconflict. Sistermans bestrijdt de hem gemaakte verwijten. Voor het geval ontbinding zal volgen, verzoekt Sistermans een vergoeding daar HvA zou hebben aangestuurd op een vertrouwensbreuk.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De verstoring van de arbeidsverhouding moet – nu ook Sistermans geen heil ziet in de voortzetting van de arbeidsovereenkomst – als onherstelbaar en duurzaam worden aangemerkt. Dat geeft alle reden de verzochte ontbinding uit te spreken. Met betrekking tot de ontbindingsvergoeding heeft HvA gewezen op de bovenwettellijke werkloosheidsuitkering welke zij reeds aan Sistermans verschuldigd is. Uit de veelheid van de verstrekte details valt niet met zekerheid af te leiden aan wie van partijen de verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate moet worden toegerekend. Te bezien is vervolgens of de bovenwettellijke werkloosheidsuitkering waarop Sistermans aanspraak kan maken, invloed behoort te hebben op de beslissing omtrent een thans toe te kennen ontbindingsvergoeding. Uit de overgelegde tekst van de betreffende regeling valt af te leiden dat de bovenwettelijke voorziening in het geval van Sistermans bestaat in een uitkering ter hoogte van de WW, en wel gedurende 1 jaar na het einde van de WW-periode. In zijn geval is de duur van de WW-uitkering waarschijnlijk twee jaar. Een en ander brengt met zich dat de bovenwettelijke regeling niet tot een extra uitkering leidt, indien Sistermans binnen twee jaar een nieuwe baan zal vinden. En voorts ook dat Sistermans in die twee jaar geen enkele aanvulling op zijn WW zal ontvangen, indien hem in deze beschikking geen ontbindingsvergoeding zou worden toegekend. Deze constateringen geven reden om bij de bepaling van de hoogte van de thans toe te kennen vergoeding slechts in zeer beperkte mate met de bovenwettelijke regeling rekening te houden. In die situatie is het passend beide partijen in gelijke mate verantwoordelijk te houden. Er zal een ontbindingsvergoeding worden toegekend, waarbij met toepassing van de kantonrechtersformule een correctiefactor van 0,85 zal worden gehanteerd.