Naar boven ↑

Rechtspraak

Wifol/SBRMC
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, 8 februari 2011
ECLI:NL:OGEAM:2011:BP8071

Wifol/SBRMC

Geen toepassing van artikel 7:663 BW in geschil naar recht van Sint-Maarten. Wel ‘vereenzelviging’ wegens ‘misbruik van identiteitsverschil’. Concordantiebeginsel dwingt niet tot toepassing ovo-regeling

Op Sint-Maarten is in de jaren tachtig het timeshareresort Pelican Resort Club (PRC) opgericht. Thans zijn er 12.000 timeshare-‘eigenaren’. De onderneming die de PRC exploiteerde is in 1996 failliet verklaard. Teneinde de exploitatie voort te zetten hebben de ‘eigenaren’ twee vennootschappen opgericht: de PRCOC en de PRCMC. De onroerende zaken zijn ondergebracht in PRCOC. De beheers-, management- en exploitatieactiviteiten bij PRCMC. In 2010 zijn de onroerende zaken van de PRC executoriaal verkocht. Vervolgens zijn op 17 december 2010 drie nieuwe vennootschappen opgericht, waaronder Simpson Bay Resort Management Company (SBRMC). SBRMC heeft de onroerende zaken overgenomen en is PRC gaan exploiteren. Bij PRC zijn ongeveer 200 werknemers werkzaam. De werknemers hebben een arbeidsovereenkomst gesloten met PRCMC. Zij vallen onder twee cao’s die hun vakbond (Wifol) voor hen heeft afgesloten. Bij fax van 17 december 2010 aan Wifol heeft SBRMC laten weten dat zij het resort zal gaan exploiteren en dat zij de werknemers een arbeidsovereenkomst aanbiedt voor de duur van zes maanden. Dit voorstel heeft Wifol niet aanvaard. Vervolgens heeft PRCMC bij brief van 18 januari 2011 de Directie Arbeidszaken verzocht toestemming te verlenen voor opzegging van de arbeidsovereenkomsten van haar 182 werknemers. Als reden voert zij daartoe aan dat ernst van de financiële situatie dusdanig is dat zij haar bedrijfsvoering gaat staken. Wifol vordert dat SBRMC wordt veroordeeld tot de naleving van haar verplichtingen uit hoofde van de twee cao’s, meer bepaald om het loon door te betalen en de leden van de vakbond tot de werkplek toe te laten.

Het Gerecht oordeelt als volgt. Het gerecht zal de discussie die tussen partijen is ontstaan of de 182 werknemers van PRCMC bij de overname door SBRMC automatisch bij SBRMC in dienst zijn getreden op grond van het leerstuk ‘overgang van onderneming’ verder laten rusten. Dit leerstuk vindt grondslag in de uitvoering van een Europese Richtlijn die in Nederland heeft geleid tot de invoering van artikel 7:663 BW. Het gaat de rechtsvormende taak van het Gerecht te buiten deze regel zonder wettelijke grondslag daartoe in het Burgerlijk Wetboek van de voormalige Nederlandse Antillen of in het in Sint-Maarten geldende Burgerlijk Wetboek toe te passen. Het concordantiebeginsel, inhoudende dat onder meer het burgerlijk recht in de landen van het Koninkrijk ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze wordt geregeld, leidt evenmin tot toepassing van voormelde Nederlandse regel. Het Gerecht bespreekt daarna de grondslag ‘vereenzelviging’. Het Gerecht overweegt dat het doel van de herstructurering – tenminste mede – is geweest het frustreren van de aanspraken van werknemers op hun werk en inkomen. Hieraan doet onvoldoende af dat SBRMC een groot aantal werknemers een vaste baan in het vooruitzicht heeft gesteld. Niemand weet wie buiten de boot zal vallen en aan degenen die worden aangenomen, worden geen garanties ten aanzien van opgebouwde rechten gegeven. De herstructurering middels de executoriale verkoop van de onroerende zaken en het oprichten van nieuwe vennootschappen heeft materieel geen andere wijziging teweeggebracht dan de beëindiging van de invloed van de huurdersvereniging. Mede tegen de achtergrond dat het arbeidsrecht fungeert als een middel tot ongelijkheidscompensatie, verdient de gevolgde constructie in rechte geen honorering en dient de opzet ervan als ‘misbruik van identiteitsverschil’ te worden aangemerkt. Naar het oordeel van het Gerecht is vereenzelviging van PRCMC en SBRMC de aangewezen vorm om dit misbruik te redresseren. PRCMC en SBRMC worden derhalve veroordeeld tot naleving van de cao en doorbetaling van loon.