Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Midden-Nederland, 8 juni 2011
werknemer/werkgever
Op 2 februari 2010 hebben werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst getekend waarbij is overeengekomen dat werknemer met ingang van 1 maart 2010 in dienst zal treden in de functie van consultant. Tevens is een proeftijd als bedoeld in artikel 7:652 BW voor de duur van een maand overeengekomen. Na ondertekening van het contract en voor het ingaan van dienstverband heeft werknemer op verzoek van werkgever twee werkoverleggen en een gesprek met een opdrachtgever bijgewoond. Op 25 februari 2010 heeft werkgever het dienstverband met onmiddellijke ingang opgezegd en werknemer daarbij € 1.000 schadevergoeding aangeboden. Werknemer heeft deze schadevergoeding afgewezen. In de onderhavige procedure vordert werknemer gefixeerde schadevergoeding, omdat hij niet de kans heeft gekregen zich tijdens de proeftijd te bewijzen en werkgever in strijd met het goed werkgeverschap heeft gehandeld.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Indien een arbeidsovereenkomst met een beroep op de proeftijd wordt opgezegd nog voordat de werkzaamheden feitelijk zijn aangevangen, levert dat in beginsel een rechtsgeldige beëindiging op. Dit kan anders zijn indien de werkgever misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, als bedoeld in art. 3:13 BW. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat daarvan sprake is. Een rechtsgeldig gegeven proeftijdontslag kan in strijd zijn met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. Door werknemer in de periode tussen het tekenen van de arbeidsovereenkomst en de aanvang van het dienstverband werkzaamheden te laten verrichten en hem daarop te beoordelen zonder dit vooraf kenbaar te maken, handelt werkgever in strijd met het goed werkgeverschap. Aangezien werknemer gefixeerde schadevergoeding vordert, hetgeen in de onderhavige situatie niet ongebruikelijk is (HR 10 november 2000, JAR 2001, 135), kan de feitelijke schadevaststelling achterwege blijven. De kantonrechter acht een schadevergoeding van een maandsalaris redelijk en billijk. Deze zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn onvoldoende onderbouwd en worden derhalve afgewezen.